SCHEIDBAAR SAMENGESTELDE WERKWOORDEN
Een lastig probleem vormen de scheidbare samengestelde
werkwoorden. Dat zijn werkwoorden met als eerste deel een voorzetsel: opstaan,
opmaken, uitgaan, (ergens van) uitgaan, aankomen, (ergens op) aankomen.
Het eerste deel kan ook een ander woord zijn dan een voorzetsel: heengaan
(sterven), afmaken, (je ergens van) afmaken, afhangen, (ergens van) afhangen.
Voorbeelden:
Ik ga uit. Ik ben uitgegaan.
En toen ging mijn opa heen. Hij is heengegaan.
Maak je werk af. Ik heb het al afgemaakt.
Het komt op de tijd aan. Op de tijd is het aangekomen.
Daarop komt het aan. Daarop is het aangekomen.
Daarvan ga ik uit. Daarvan ben ik uitgegaan.
In deze voorbeelden is duidelijk te zien wat bij
elkaar hoort. Aan hoort bij komen (het werkwoord is aankomen) en het voornaamwoordelijk
bijwoord daarop schrijven we aan elkaar. Uit hoort bij gaan (het werkwoord
is uitgaan) en het voornaamwoordelijk bijwoord daarvan schrijven we aan
elkaar.
We moeten dus eerst bepalen of het voorzetsel
een deel van het werkwoord is of niet. De infinitiefvorm is van iets
uitgaan en dus schrijven we: daar ben ik van uitgegaan.
OPGELET: "te" scheidt de inifinitief in twee
delen! vb. Ik vergat hem op te bellen.